Klimaat- en waterrobuust Laag-Nederland van nu naar 2100
Samenvatting project
Het landelijk gebied in Laag-Nederland staat op een aantal plaatsen onder druk als gevolg van klimaatverandering en intensief gebruik van het natuurlijk systeem. Om te komen tot een klimaatbestendige inrichting moeten de volgende problemen worden aangepakt: 1) droogte en gebrek aan inzicht in (verandering in) watervraag en -aanbod, 2) wateroverlast, 3) verzilting, 4) bodemdaling, en 5) onvoldoende waterkwaliteit. De vraag is hoe landgebruik, inrichting en bodem- en waterbeheer klimaatadaptief kunnen worden vorm gegeven samen met de verschillende dragers en gebruikers van het landelijk gebied zoals landbouw en natuur, recreatie, het agrocomplex en bedrijven. Samen met deze stakeholders zullen we werken aan een toekomstbestendig perspectief voor zowel de korte als de langere termijn (2050-2100). De fysieke randvoorwaarden en het natuurlijke systeem zijn medebepalend voor mogelijke andere vormen van landgebruik en -inrichting. Ontwikkelpaden of adaptatiepaden zijn tools om concrete stappen op de korte termijn te verbinden aan de doelstelling voor de lange termijn. Concreet levert het project daarmee handvatten voor een klimaatadaptieve inrichting, bestaande uit hiervoor benodigde bouwstenen, maatregelen, verdienmodellen en adaptatiepaden voor gebiedsinrichting en watermanagement in Laag-Nederland.
Dit project maakt gebruik van en levert meerwaarde voor de vele lopende projecten en trajecten door vooral aandacht te besteden aan klimaatadaptatie en toekomstbeelden voor de langere termijn en door de gebiedsgerichte aanpak die de vele lokale experimenten overstijgt.
Doel van het project
Het doel van het project is het ontwikkelen van handvatten voor klimaatadaptief en toekomstbestendig landgebruik, bodem- en waterbeheer voor het landelijk gebied van Laag-Nederland voor de periode 2050 en daarna.
Het water- en bodemsysteem van Laag-Nederland wordt gekarakteriseerd door laaggelegen veen en zeeklei met lokale voorkomens van zand, zoals de geestgronden en kreekruggen. Door de lage ligging en de nabijheid van de zee hebben grote delen van Laag-Nederland te maken met verzilting en waterveiligheidsrisico’s. In grote delen van Laag-Nederland kan water ingelaten worden vanuit de grote rivieren, maar dit geldt niet voor grote delen van de Zuidwestelijk Delta. In de veengebieden zorgt het landgebruik en waterbeheer voor een sterke daling van de bodem en uitstoot van broeikasgassen. De watervraag vanuit de landbouw, maar ook vanuit de andere sectoren is relatief groot in vergelijking met de waterbeschikbaarheid, terwijl de waterkwaliteit in grote delen van het gebied is aangetast. Toekomstige klimaatveranderingen (denk aan weersextremen, veranderde neerslagpatronen, meer verdamping, zeespiegelstijging of veranderde rivierafvoeren) en sociaaleconomische ontwikkelingen (zoals verdere bevolkingsgroei, energietransitie en veranderingen in de landbouw) zullen de druk op het water- en bodemsysteem in Laag-Nederland verder vergroten. Zo zal het in de toekomst wellicht minder vanzelfsprekend zijn dat voldoende inlaatwater vanuit de grote rivieren jaarrond beschikbaar is. Neerslagpatronen zullen veranderen, en langdurige droge periodes als in 2018, 2019 en 2020 kunnen frequenter voorkomen. Deze verandering hebben invloed op het huidige landgebruik in het landelijke gebied. Meer en meer zal gezocht moeten worden naar andere teelten, andere vormen van landbouw (natuur-inclusief, andere beweiding, andere vruchtwisseling en rotatie, en vernieuwende samenwerkingen tussen landbouw en natuurontwikkeling, recreatie en energievoorziening. Het veranderende landgebruik wijzigt het economische perspectief voor de diverse stakeholders in het landelijk gebied. Dit gaat leiden tot nieuwe verdienmodellen, andere verdeling van baten en lasten en een verschuiving van gebruikers van het landelijk gebied. Om dit veranderd landgebruik en economisch perspectief te kunnen bepalen is het noodzakelijk dat er een goed beeld is van de mogelijke toekomstige ontwikkelingen en de rol van de diverse stakeholders daarin. Daarnaast is inzicht nodig in de autonome ontwikkeling van het bodem- en watersysteem onder invloed van de klimaatveranderingen en sociaaleconomische ontwikkeling. Gezien de te verwachten grootschalige transitie van het landgebruik is het nodig om te denken aan visies of toekomstbeelden, handelingsperspectief voor verschillende oplossingsrichtingen en het ontwikkelen van adaptatiepaden. Dit geldt voor de lange termijn die over minimaal een generatie (2050) heen kijkt en waarbij ook een vertaalslag wordt gemaakt van individuele belangen/oplossingen naar regionale belangen/oplossingen.
Motivatie
In aansluiting op de specifieke vragen vanuit de missie richt dit project zich op veranderd landgebruik op basis van water- en bodembeschikbaarheid. Er wordt daarbij nadrukkelijk gekeken naar gebieden op grote schaal (delen van provincies en waterschappen) en naar een transitie die gaat tot na 2050. De transitie gaat over veranderd landgebruik en welke gevolgen dit heeft voor het economisch perspectief van de landbouw en andere stakeholder in het landelijk gebied. Daarnaast wordt gekeken welke gevolgen dit landgebruik heeft op het water- en bodemsysteem en in hoeverre het landelijk gebied daarmee klimaatrobuust zou kunnen worden. De transitie wordt ontwikkeld met de diverse stakeholders en er zal ook nadrukkelijk gekeken naar de wijze waarop die kan worden doorlopen (transitiepaden).
Uitgevoerde acties
Het project sluit aan bij de lange termijn visies voor het landelijk gebied zoals het Deltaplan Zoetwater, het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie, Nationaal Programma Landbouwbodems en Nationale Omgevingsvisie landelijke gebied. Waar de zichttermijn van deze visies veelal maximaal 2030-2035 is, gaat dit project zich richten op de ontwikkeling naar 2050 en zo mogelijk verder naar 2100.
In het landelijke gebied wordt al een groot aantal initiatieven genomen om het landgebruik en waterbeheer toekomstbestendig te maken. Veel van deze initiatieven spelen zich af op lokale schaal, denk aan Boeren bij Hoogwater, Spaarwater, COASTAR, Waternexus etc. Deze initiatieven zijn met name gericht op lokale oplossingen. Dit project maakt mede gebruik van deze lokale oplossingen om ze op meer plekken in te zetten en richt zich daarnaast nadrukkelijk op het gebiedsniveau. Dit is het niveau waarbij oplossingen van individuele stakeholders worden ingebracht in overleg met andere belanghebbenden en waarbij deze worden verbonden met regionale/landelijke oplossingen.
Bij het verkennen van het klimaat- en waterrobuust maken van het landelijk gebied wordt specifiek gekeken naar zogenaamde nature based solutions. Dit zijn oplossingen die aansluiten bij de natuur en gebruik maken van natuurlijke processen.
In het project wordt in ieder geval in het eerste jaar gewerkt in een drietal voorbeeldgebieden die karakteristiek zijn voor de problematiek en opgaven in het landelijk gebied van Laag-Nederland. Vooralsnog zijn dit Schouwen-Duiveland, het Westelijk Veenweidegebied en de Friese Boezem. Deze gebieden verschillen in landgebruik, bodemtype en water gerelateerde problemen. Daarmee verschillen vanzelf ook de mogelijke toekomstscenario’s voor deze gebieden. De aanpak en de resultaten van de voorbeeldgebieden kunnen gebruikt worden voor andere gebieden in Laag-Nederland. In de loop van het project is het goed denkbaar dart we ook in andere voorbeeldgebieden aan het werk gaan binnen dit project.
Het onderzoek bestaat uit een viertal werkpakketten die sterk met elkaar verweven zijn (zie figuur 1). Het werkpakket 1 is de rode draad in het onderzoek waarin via participatieve processen op basis van deeluitkomsten vanuit de verschillende werkpakketten toekomstbeelden en wegen om daar te komen worden verkend en de adaptatiepaden worden uitgestippeld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bestaande lange termijn verkenningen, zoals de Deltascenario’s, (Wolters et al., 2017) Strategieën voor adaptatie aan hoge en versnelde zeespiegelstijging (Haasnoot et al., 2019), PBL-studies (o.a. Dalende bodems, stijgende kosten, Van den Born et al., 2016), Landbouw in Nederland 2050 (Lesschen, 2020) en de Kaart van Nederland in 2120 (Baptist et al., 2019).
De werkpakketten 2 en 3 gaan over water- en landgebruik en ondersteunen werkpakketten 1 en 4. In deze werkpakketten worden de inrichtingsmogelijkheden geïnventariseerd en worden scenario’s beoordeeld al dan niet ondersteund door modelstudies. Werkpakket 4 gaat over de optimale combinatie van landgebruiksopties die leiden tot opties voor een duurzaam toekomstperspectief. Deze landgebruiksopties kunnen bestaan uit landbouwproductie, agrarisch natuurbeheer en/of andere vormen van natuur en recreatie. Daarnaast worden voor de realisatie van optimale combinatie-opties van landgebruik de bijbehorende transities en verdienmodellen in beeld gebracht zodat het voor de individuele stakeholders aantrekkelijk en ook mogelijk is om de gewenste vormen van landgebruik te realiseren.
Tenslotte worden de maatschappelijke impact en inclusiviteit (participatieve aanpak staat voorop) van de oplossingsrichtingen getoetst. De onderscheiden stappen zullen niet alleen volgtijdelijk worden doorlopen. In een iteratief proces met modelanalyses en interactie met stakeholders worden de resultaten steeds verder bijgesteld.
Innovativiteit
In het huidige onderzoekspotfolio zijn een tweetal trends zichtbaar. Aan de ene kant wordt er hard gewerkt aan diverse technologisch innovaties op perceel/bedrijfsniveau op het gebied van waterbeheer en landgebruik op korte termijn ( 30 -100 jaar) of wel werken aan andere vormen van landgebruik. Dit project is hieraan complementair en gaat de lokale oplossingen op een gebiedsniveau implementeren en beoordelen en gebruikt daarbij de scenariostudies als startpunt. Verder onderscheidt dit project zich door de kwantitatieve economische component waardoor een veel beter beeld ontstaat voor de diverse stakeholders wat hun toekomstige verdienmodel of bestaansrecht is.
In veel korte termijn studies wordt gewerkt aan oplossingen om het huidige landgebruik (en daarbij horende watergebruik) te continueren. De vraag is of die deeloplossingen houdbaar (technisch en economisch) zijn en of ze meer lange termijn (> 15 jaar) oplossingen wellicht deels blokkeren of vertragen. In dit project gaan we met stakeholders de discussie aan over korte termijn versus lange termijn perspectief. Door hierin nadrukkelijk een toekomstige (economisch) perspectief te schetsen (niet alleen aangeven wat niet kan) ontstaat er ruimte om lange termijn problemen (zoals klimaatverandering) robuust op te lossen. Door dit te doen voor concrete voorbeeldgebieden is de kans om deze innovatieve aanpak in de praktijk te implementeren groot.
Valorisatie
De resultaten van het project worden gebruikt door Provincies en Waterschappen voor het ontwikkelen van o.a. omgevingsvisies, milieu- en waterplannen, waterbeheerplannen, grondwaterplannen. Door landbouw- en natuurorganisaties worden de resultaten gebruikt voor hun lange termijn oriëntatie en de gevolgen die dit heeft voor hun verdienmodellen en toekomstig bestaansrecht. Voor de landelijke overheid geeft dit onderzoek input voor de diverse deltaprogramma’s, Nationaal Programma Landbouwbodems en Nationale Omgevingsvisie landelijke gebied.
Wetenschappelijke communicatie betreft publicaties, congresbijdragen en studiedagen.
Voor het ontsluiten van kennis zullen diverse deltafacts opgesteld worden. Voordeel hiervan is dat het aansluit bij een bestaande structuur. Zie ook www.deltafacts.nl
Er zullen sowieso studenten betrokken worden. Afstudeerders en stagiairs zullen bij de verschillende onderzoeksinstellingen worden begeleid.
Intellectueel eigendom
Alle partijen krijgen alle resultaten van het Project ter beschikking. De resultaten van de samenwerking kunnen breed verspreid worden. Partijen kunnen over deze resultaten vrijelijk publiceren. De resultaten zullen volledig openbaar beschikbaar zijn, met uitzondering van ter beschikking gestelde achtergrondkennis.